08-11-2017

Bart van Tongeren oud - algemeen deken NOvA

"Recht op toegang tot het recht"

Het eindrapport van de Commissie Van der Meer heeft het nodige stof doen opwaaien. En terecht, de conclusies liegen er niet om en zijn keihard.

Het is een bevestiging van hetgeen de advocatuur al jaren roept en door het departement nog steeds niet wordt erkend: de toegang tot het recht voor de meest kwetsbare rechtzoekenden staat ernstig onder druk. Het waarborgen van een duurzaam, toekomstbestendig stelsel van gefinancierde rechtsbijstand vraagt nu om een investering van circa € 125 miljoen. Hoe duidelijk wilt u het hebben?

Dat het ministerie als stelselverantwoordelijke heeft aangegeven dat dit geld er naar verwachting niet komt, betekent natuurlijk niet dat de advocatuur dan zelf een oplossing moet bieden voor dit probleem waarvoor de overheid verantwoordelijk is. De overheid moet immers de toegang tot het recht waarborgen. Het voorstel van advocaat Bert van Mieghem in het NRC-artikel Dure advocaat moet ook pro deo werken gaat hier geheel aan voorbij en is bovendien niet houdbaar. Elke commerciële advocaat vijf pro deo-zaken per jaar laten doen is een druppel op een gloeiende plaat en gaat ook geheel voorbij aan de vraag of de rechtzoekende daarmee gebaat is. Deze rechtzoekende wordt namelijk geheel overgeleverd aan de goede wil van de vermogende advocaat. Heeft die zijn vijf jaarlijkse zaken gedaan, dan is de deur weer dicht. En wat gebeurt er vervolgens, op zoek naar de volgende barmhartige advocaat?

Daar komt bij dat terecht aan de toevoegingsadvocaten hoge eisen worden gesteld via inschrijvingsvoorwaarden bij de Raad voor Rechtsbijstand. De vraag is hoe deze kwaliteitsnormen worden gewaarborgd bij commerciële advocaten die vijf zaken per jaar zouden doen. Het antwoord spreekt voor zich; een commerciële advocaat kan simpelweg niet zomaar even een toevoegingszaak erbij doen en dat is maar goed ook. De toevoegingspraktijk is een volledig andere tak van sport dan de commerciële praktijk, zowel ten aanzien van het type cliënten als de soort zaken. Een minvermogende persoon uit een achterstandswijk heeft andere juridische problemen en verwoordt die naar alle waarschijnlijkheid ook een stuk minder welbespraakt dan een vermogend iemand met een hoge opleiding. Het verlenen van rechtsbijstand is geen kwestie van even switchen van locatie en je gebruikelijke juridische expertise inzetten. Het kunnen omgaan met verbaal en sociaal minder begaafden moet je leren, het voorkomt juridische ongelukken als je dat gelukt is. Het stelt dus ook hele andere eisen aan de inhoudelijke rechtsbijstandsverlening dan men in de commerciële praktijk gewend is. Zoals de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) al jarenlang stelt, is het verlenen van gefinancierde rechtsbijstand een apart specialisme. Net zo goed als het verlenen van rechtshulp aan bedrijven werkzaam binnen een bepaalde bedrijfstak een specialisme is.

Ook wordt met het voorstel ten onrechte een tweedeling gecreëerd in de advocatuur. Of je bent kennelijk een toevoegingsadvocaat, of een commerciële advocaat. Dit onderscheid kan niet zo scherp worden gesteld. Veel advocaten hebben een gemengde praktijk. Met inkomsten uit betalende zaken vindt een kruissubsidiëring plaats met de niet-rendabele toevoegingspraktijk. De analyse dat de sociaal advocaat minder werkdruk heeft wanneer de welgestelde vakbroeders bijspringen, heeft niet per se een heilzaam gevolg. Want welke zaken blijven over voor wie? Wat is het criterium om af en toe eens een pro deo zaak te doen? Het moet immers wel een beetje leuk blijven en vooral ook niet teveel tijd kosten.

De toegang tot het recht is een groot goed. Het daarin deugdelijk voorzien draagt bij aan de instandhouding van een rechtvaardige en evenwichtige samenleving. Het is nu noodzaak de investering te leveren en financiële middelen vrij te maken. Het aankloppen bij andere departementen die een (extra) beroep op het stelsel teweegbrengen, zou een eerste stap in de goede richting zijn. Het is aan het ministerie om een adequate oplossing te bieden en niet aan de commerciële advocatuur om een schijn van een oplossing te bieden door terug te vallen op een soort liefdadigheid.