Reactie NOvA op mogelijk toekomstig toezicht
JenV lijkt, als stelselverantwoordelijk voor de juridische beroepen, te kiezen voor een landelijk toezichthouder als orgaan van de publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Deze keuze is in lijn met het in 2019 door de AR ingenomen standpunt dat destijds ook de steun van het dekenberaad had: een nieuw, landelijk orgaan. Hiermee blijft de organisatie en de uitoefening van het toezicht op afstand van de Staat.
Dit is voor de AR een belangrijke randvoorwaarde. Degene die dat toezicht uitoefent, zou advocaat moeten zijn om de vertrouwelijkheid van cliëntinformatie optimaal te borgen. Goed toezicht op de advocatuur is belangrijk om het vertrouwen in de advocatuur te behouden. Dit toezicht moet uitlegbaar zijn aan samenleving, politiek, cliënt en aan de onder toezicht staande advocaat zelf. Tot 2015 werd het toezicht in ruime zin (klachtbehandeling en het aanbrengen van tuchtzaken) uitgeoefend door de lokale raden van toezicht. Met de wetswijziging van 2015 (Wtpa) kwam de uitoefening van het toezicht in enge zin (Awb-toezicht) exclusief bij de lokaal deken te liggen en dus niet bij de overige leden van de vanaf dat moment raden van orden (niet meer raden van toezicht). De Wpta bevatte een evaluatiebepaling om de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk te onderzoeken.
De huidige discussie heeft grotendeels betrekking op twee onderdelen van die evaluatiebepaling: de instelling in 2015 van een college van toezicht en de aanwijzing van de deken als Awb-toezichthouder op de naleving van de Advocatenwet (Aw) en de Wwft, en de deken als klachtbehandelaar.
Bij een landelijk toezichthouder wordt het (proactieve) Awb-toezicht (toezicht in enge zin) exclusief belegd bij die toezichthouder en is er daarmee geen Awb-toezichtrol meer voor de lokale deken. Het gaat dan onder meer om de bevoegdheid tot het opleggen van lasten onder dwangsom en bestuurlijke boetes bij niet-naleving van de Aw en de Wwft. Van deze Awb-bevoegdheden is overigens de laatste jaren nauwelijks gebruik gemaakt. Bij het plaatsen van het Awb-toezicht bij de landelijk toezichthouder, wordt de lokale deken niet ontmanteld. Het merendeel van de huidige werkzaamheden betreft klachtbehandeling en tuchtrechtelijke afhandeling (indienen dekenklacht bijvoorbeeld in verband met betamelijkheidsissues). Dit blijft bij de lokale orden die ook alle zaken rondom toetreding en stagiaire-aangelegenheden blijven behandelen. Hiermee is en blijft de deken en de raad van de orde stevig lokaal ingebed en heeft hij meer mogelijkheden om de rol van vertrouwenspersoon binnen de lokale balie te vervullen. Naar verwachting wordt hiermee ook een drempel weggenomen bij advocaten om vertrouwelijk met de deken overleg te zoeken over dilemma’s uit de praktijk: je kan moeilijk vertrouwenspersoon/primus inter pares en tegelijkertijd toezichthouder zijn met een beginselplicht tot handhaven.
Het reactieve deel (klachtbehandeling en desgewenst het aanbrengen van tuchtzaken) blijft waar die is: bij de lokaal deken. Het verder te versterken proactieve deel (toezicht in de zin van de Awb) komt bij de landelijk toezichthouder te liggen. In zekere zin wordt het toezicht hiermee gedepersonaliseerd: als er in de sfeer van ondermijnende criminaliteit toezicht moet worden gehouden, is het niet langer de lokaal deken die daarbij het gezicht is, maar de landelijk toezichthouder.
Daarnaast is het van belang dat er een goede (financiële) governance wordt ontwikkeld waarbij volgens de AR een belangrijke rol is weggelegd voor het college van afgevaardigden. Deze taak is er ook voor andere onderwerpen die passen bij de regulerende taak van het college van afgevaardigden, maar kunnen niet zien op de toezichtuitoefening zelf.
Bij het instellen van een landelijk toezichthouder blijven de ogen van buiten belangrijk. Dit kan op verschillende manieren worden ingericht maar de vraag is of dat dan nog langer via een toezichthouder op de toezichthouder moet. Volgens de AR is een systeemtoezichthouder in de huidige constellatie niet langer noodzakelijk.
Algemeen deken, Robert Crince le Roy, herhaalt de oproep zoals ook gedaan tijdens de laatste vergaderingen met het college van afgevaardigden en besprekingen met dekens: “Laten we de ruimte voor de verdere versterking van het toezicht die door de stelselverantwoordelijke minister aan de balie zelf wordt geboden met beide handen aangrijpen en als beroepsgroep met één stem naar buiten treden”.
Dit standpunt van de NOvA is onderdeel van het artikel ‘Lokale deken wordt herder’ in Advocatenblad 2022/4. |