Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH Den Haag



Den Haag, 30 september 2004
Uw kenmerk: 5296534/04/6
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
Faxnummer: 070-335 35 32
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Versterking positie slachtoffer

Mijnheer de Minister,

Bij brief van 23 juli 2004 vroeg u de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het concept-wetsvoorstel Versterking positie slachtoffers.

De Algemene Raad heeft de Adviescommissie Strafrecht gevraagd een pre-advies hierover op te stellen. Dit advies treft u bijgaand aan.

De Algemene Raad onderschrijft het advies van de Adviescommissie. Allereerst beveelt de Algemene Raad aan om een definitie van het begrip ‘ slachtoffer’ in het wetsvoorstel op te nemen om de redenen genoemd in het advies. Daarbij kan worden aangeknoopt bij de omschrijving van degene die zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces, namelijk “degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit” (artikel 51f) . Daardoor blijft de regeling niet beperkt tot natuurlijke personen, maar kunnen ook rechtspersonen ervan gebruik maken.

Verder deelt de Algemene Raad de zorg over het recht op kennisneming van de processtukken. De officier van justitie heeft weliswaar enige weigeringsgronden, maar het slachtoffer hoeft geen enkel belang aannemelijk te maken. Dat kan misbruik van het recht mogelijk maken. De Adviescommissie acht het wenselijk dat inzage beperkt blijft tot die slachtoffers wier belangen voldoen aan een relatief streng criterium. Daarbij valt te denken aan de norm in artikel 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, namelijk dat verstrekking noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang.Voor de slachtoffers die zich als benadeelde partij voegen in het strafproces zou moeten gelden dat zij belang bij de processtukken aannemelijk maken.

Tot slot ondersteunt de Algemene Raad het verzoek om in de wet of de Aanwijzing Slachtofferzorg een bepaling op te nemen dat het slachtoffer desgewenst een afschrift kan krijgen van het proces-verbaal van aangifte.

Met de meeste hoogachting,

namens de Algemene Raad,

J.J.H. Suyver,

Algemeen Secretaris.



PREADVIES van de Adviescommissie Strafrecht

inzake

wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering
ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces

Inleiding
Met het Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Stafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces geeft de regering uitvoering aan haar toezegging (2002) met een wettelijke regeling te komen waarin de erkenning van de zelfstandige positie van het slachtoffer in het strafproces tot uitdrukking gebracht wordt.
Uitgangspunt zijn de voorstellen van prof. mr. M.S. Groenhuysen en prof. mr. G. Knigge van het onderzoeksproject Strafvordering 2001.
 
Tegelijkertijd zag de regering zich geconfronteerd met het Verslag van de Europese Commissie d.d. 3 februari 2004, waarin de wijze waarop Nederland de positie van het slachtoffer heeft geregeld (- namelijk in beleidsaanwijzingen -) tegen de achtergrond van het Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 kritisch wordt beoordeeld.
Het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering beoogt aan die kritiek tegemoet te komen. De complexe materie van de positie van het slachtoffer in het voorbereidend onderzoek is in het voorstel buiten beschouwing gelaten.

Het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel splitst Titel IIIa in een Eerste Afdeling, die is gewijd aan “het slachtoffer” en een Tweede Afdeling die de bestaande bepalingen met betrekking tot een benadeelde partij herbergt, vernummerd tot art. 51f en 51g.
De benadeelde partij moet worden beschouwd als een slachtoffer, dat zich met een vordering tot schadevergoeding voegt in het strafproces.
De huidige rechten van de benadeelde partij worden in het voorstel uitgebreid tot de groep van slachtoffers. Het wetsvoorstel loopt vooruit op de aanstaande wettelijke regeling van  zogenaamde “affectie-schade” en strekt zich mede uit tot de groep gerechtigden die op vergoeding daarvan aanspraak krijgt.

Het voorstel vormt een catalogus van verschillende rechten van het slachtoffer:
-        recht op informatie over het verloop van de  procedure (artikel 51a lid 1);
-        recht op een correcte bejegening (artikel 51a lid 3);
-        recht op informatie over de wijze van schadevergoeding (artikel 51a lid 2);
-        recht op kennisneming processtukken + toevoegingstukken (artikel 51b lid 1 + 2);
-        recht op rechtsbijstand/tolk (artikel 51c);
-        spreekrecht (artikel 51e);
-        de rechten van nabestaanden.

Het begrip slachtoffer
Het voorstel introduceert de figuur van “het slachtoffer” in het Wetboek van Strafrecht, naar wie vervolgens Titel IIIa, Eerste Boek wordt genoemd.
        Het zou  voor de hand liggen, om deze figuur in de wet te definiëren, maar daarvan is afgezien, mede omdat volgens geldend recht ook de rechtspersoon als slachtoffer kan worden aangemerkt. Hierin verschilt de voorgestelde regeling van het EU-Kaderbesluit van 15 maart 2001, waarin slachtofferschap beperkt is tot de natuurlijke persoon. Naar de opvatting van de Adviescommissie ligt in dit onderscheid eerder een extra argument besloten om wel een definitie op te nemen, dan een reden om daarvan af te zien.
        Bedacht moet worden dat de toekenning van rechten aan een specifieke groep (- namelijk zij, die rechtstreeks schade lijden door het strafbare feit -) uit een oogpunt van systematiek een duidelijke afgrenzing verlangt ten opzichte van alle anderen. Die onderscheidende duidelijkheid wordt geboden door het opnemen van een definitie van wie onder slachtoffer in Titel IIIa wordt verstaan.
 
Een definitie is wenselijk, omdat de beoordeling of een gedupeerde wel of niet tot de categorie slachtoffer in de zin van het wetsvoorstel behoort, in eerste instantie is overgelaten aan politie en Justitie. Tegen een weigering om als slachtoffer erkend en behandeld te worden staat geen hogere voorziening open; pas als een slachtoffer gebruik maakt van zijn spreekrecht ter terechtzitting, komt er een rechterlijk oordeel aan te pas.
Zowel de gedupeerde, die zich als slachtoffer presenteert, als de politie die de regels moet uitvoeren is gebaat met een eenduidige definitie van wie als slachtoffer in de zin van het wetsvoorstel wordt verstaan.
 
Anderzijds kan de vermelding in de Memorie van Toelichting dat “voor slachtoffers geldt dat zij slachtoffer zijn totdat het tegendeel komt vast te staan” al evenmin geruststellen. Verschillende bevoegdheden die slachtoffers in het voorstel worden toegekend, grijpen niet alleen diep in in de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers, maar ook van anderen die in het onderzoek gehoord worden. Daar zullen zich ook vaak andere slachtoffers onder bevinden.
Bijvoorbeeld roept de terbeschikkingstelling van een kopie van het dossier aan het slachtoffer onvermijdelijk het gevaar in het leven, dat delen daarvan in brede(re) kring bekend raken, hetgeen schadelijke gevolgen kan hebben voor de verdachte en alle andere betrokkenen, die in dat dossier genoemd worden (zie hieronder paragraaf 4). Dat noopt tot een zorgvuldige beoordeling of een gedupeerde als slachtoffer in de zin van deze wettelijke regeling kan gelden.
 
Blijkens de Memorie van Toelichting knoopt het wetsontwerp voor wat betreft het begrip slachtoffer aan bij artikel 1 van het EU-Kaderbesluit van 15 maart 2001, dat - voor zover van belang - luidt:

        “Artikel 1
        Begripsomschrijvingen (…)
        a)         slachtoffer: de natuurlijke persoon die als direct gevolg van het handelen of nalaten dat in strijd is met de strafwetgeving van een lidstaat schade, met inbegrip van                 lichamelijk of geestelijk letsel, geestelijke pijn of economische schade heeft geleden”.

De Adviescommissie beveelt aan deze definitie te “vertalen” naar de voorgestelde Titel IIIa eerste afdeling, in die zin dat de definitie niet tot de natuurlijke persoon wordt beperkt, maar in zijn algemeenheid “degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit” (vgl. artikel 51f) omvat, waaronder dan tevens de rechtspersoon is begrepen.

Het recht op kennisneming van de processtukken  
De Adviescommissie ziet niet in waarom de hoofdregel zou moeten zijn dat het slachtoffer inzage en dus desgewenst afschrift krijgt van de processtukken. Het automatisme, waarmee het wetsvoorstel deze bevoegdheid van de benadeelde partij kopieert naar die van het slachtoffer, is niet vanzelfsprekend. De Europeesrechtelijke regelgeving die aan het wetsontwerp ten grondslag ligt, schrijft die gelijkschakeling niet voor. Integendeel, de considerans van het Kaderbesluit van de Raad van Europa van 15 maart 2001 bepaalt (- onder 9 -) uitdrukkelijk dat de bepalingen van het besluit de lidstaten niet verplicht de slachtoffers een behandeling te garanderen, die gelijkwaardig is aan die van procespartijen.
Het slachtoffer valt in het strafproces - anders dan de benadeelde partij - niet aan te merken als procespartij, maar als procesdeelnemer. Door de processtukken buiten procespartijen te verspreiden, neemt het gevaar toe dat deze in ruime kring een eigen leven gaan leiden, met alle risico’s van dien voor de persoonlijke levenssfeer van hen, wier betrokkenheid bij het strafbare feit in enigerlei hoedanigheid uit die stukken blijken kan.
Het voorgestelde artikel 51b verleent het slachtoffer in beginsel een onbeperkt en ongetoetst recht op kennisneming. Dat gaat veel verder dan de voorzichtige opening, die artikel 39 f sub f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens biedt en op grond waarvan het College van procureurs-generaal aan slachtoffers geanonimiseerde strafvorderlijke gegevens kan verstrekken “voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang”.

De Memorie van Toelichting van die wet heeft daarbij vooral het oog op verzekeraars, die in de rechten van slachtoffers gesubrogeerd zijn en die deze gegevens nodig hebben om hun rechten geldend te maken.
Verstrekking is uitzondering, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer prevaleert.
De Adviescommissie Strafrecht ziet niet in waarom het Wetboek van Strafvordering ten opzichte van een slachtoffer een omgekeerde systematiek zou volgen. Het is voor de effectuering van de hierboven in paragraaf 2.2 genoemde rechten helemaal niet nodig dat het slachtoffer daarbij de beschikking over het strafdossier heeft. Ook voor de schadebemiddeling door de politie (- aanwijzing slachtofferzorg paragraaf 2 -) is dat niet nodig, omdat van schadebemiddeling alleen sprake kan zijn in gevallen waarin de verdachte bekent, de schade alleen materieel van aard is en deze eenvoudig valt vast te stellen.

Ten aanzien van de benadeelde partij ligt dat anders. Die moet immers als procespartij in het strafproces zijn vordering aannemelijk maken en heeft daarmee in beginsel een in rechte te respecteren belang bij de beschikbaarheid van (relevante delen van) het dossier.
 
De huidige regeling van inzage en verstrekking van processtukken aan de benadeelde partij (artikel 51d Sv) is beperkt tot die processtukken, “waarbij zij (- lees: de benadeelde partij -) belang heeft” (lid 1).
In de voorgestelde tekst van artikel 51b is deze beperking verdwenen, overigens zonder dat daaraan in de Memorie van Toelichting aandacht wordt besteed. Daarmee verliest de Officier van Justitie - als autoriteit die het belang beoordeelt - een instrument om misbruik van het inzagerecht door het slachtoffer/de benadeelde partij tegen te gaan.
De weigeringsgronden van artikel 51d lid 2 van de huidige regeling, die - ingekort - overgenomen worden in artikel 51b lid 3 van het ontwerp, omvatten niet de toets aan het belang van het slachtoffer, maar alleen maar aan daarbuiten en verder weg gelegen belangen.
Daarmee wordt de poort naar misbruik open gezet.
Het is de Adviescommissie niet duidelijk waarom het slachtoffer, dat zich voegt als benadeelde partij ook die delen van het strafdossier zou moeten krijgen, waarbij hij geen belang heeft en die hij niet nodig heeft om zijn schade te kunnen verhalen.
 
Daarbij moet bedacht worden dat de voorgestelde regeling de kring van gerechtigden aanzienlijk verruimt ten opzichte van de huidige regeling.
Nu omvat de kring van gerechtigden tot voeging als benadeelde partij de nabestaanden als bedoeld in het huidige artikel artikel 51a lid 2.
Straks komen daar nog eens bij degenen, die immateriële (- lees: affectie -) schade lijden doordat een dierbare ernstig en blijvend letstel door een strafbaar feit wordt toegebracht (wetsontwerp 28.781).
 
De Memorie van Toelichting op artikel 51a geeft weer dat het slachtoffer dat aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit desgewenst een afschrift kan krijgen van het proces-verbaal van aangifte. De Adviescommissie ondersteunt dat: veel aangevers begrijpen niet waarom zij niet een kopie van hun verklaring meekrijgen. In de wettekst of de Aanwijzing Slachtofferzorg dient hierover een bepaling te worden opgenomen.

Concluderend acht de Adviescommissie Strafrecht het wenselijk dat de in de artikelen 51b en 51d geregelde inzage en terbeschikkingstelling van processtukken wordt beperkt tot die slachtoffers wier belangen voldoen aan een relatief streng criterium. Te denken valt daarbij aan de norm van artikel 39f onder f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, namelijk dat verstrekking noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. In het onderhavige wetsvoorstel is het verstrekkingsrecht onbeperkt.
Het recht tot inzage en terbeschikkingstelling door het slachtoffer dat zich als benadeelde partij in het strafproces voegt behoort - naar het oordeel van de Adviescommissie - beperkt te blijven tot de processtukken waarbij de benadeelde belang heeft.

Het recht op toevoeging van documenten (artikel 51b lid 2)
Tegen de toekenning van deze bevoegdheid bestaan weliswaar geen overwegende bezwaren, vooropgesteld dat de eindverantwoordelijkheid voor de samenstelling van het procesdossier bij het Openbaar Ministerie blijft.
Wel vraagt de Adviescommissie zich af wat deze bevoegdheid toevoegt aan de bestaande faciliteiten, waartoe inmiddels ook het opnemen van een schriftelijke slachtofferverklaring (SSV) in het strafdossier gerekend mag worden.
De benadeelde partij heeft van oudsher al het recht om stukken over te leggen, die de omvang van de schade aannemelijk moeten maken. Van andere informatie, die in het kader van de strafzaak voor de rechter relevant is, kan de Adviescommissie Strafrecht zich niet onmiddellijk een voorstelling maken.


Het spreekrecht (artikel 51e)
De invoering van het spreekrecht is voorgenomen voor januari 2005. Met de Minister is de Adviescommissie Strafrecht van mening dat dat recht in de nieuwe Titel III a thuishoort. De figuur van het spreekrecht zal nog in de jurisprudentie moeten uitkristalliseren. In het bijzonder gaat de belangstelling van de Adviescommissie uit naar de mogelijkheden die de verdediging nog resteren om al dan niet rechtstreeks aan het slachtoffer vragen te stellen en commentaar te geven op de mondelinge verklaring van het slachtoffer.
Gezien de uitputtende behandeling die het wetsontwerp K.27.632 inmiddels heeft doorlopen, acht de Adviescommissie Strafrecht het niet (meer) opportuun hier commentaar te geven op de uiteindelijke wettekst.

Samenvatting en advies
 Met de implementatie van dit wetsvoorstel doet de figuur van het slachtoffer zijn intrede in het Wetboek van Strafvordering als consequentie van Europese regelgeving. Het voorstel codificeert in belangrijke mate de huidige - op de Aanwijzing Slachtofferzorg gebaseerde - uitvoeringspraktijk, maar gaat op het punt van de inzage en terbeschikkingstelling van het strafdossier aanmerkelijk verder dan het Kaderbesluit van 15 maart 2001 voorschrijft.
De toegekende bevoegdheden verlenen het slachtoffer een sterke positie in het strafproces. Daarmee wordt een nieuwe dimensie aan het strafproces toegevoegd.
 
De Adviescommissie geeft in overweging in de wet een definitie op te nemen van het begrip slachtoffer (zie paragraaf 3.4).

De Adviescommissie adviseert de bevoegdheid van het slachtoffer om kennis te nemen van het strafdossier en een afschrift daarvan te ontvangen (artikel 51b lid 1) te binden aan soortgelijke voorwaarden als welke artikel 39f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens stelt aan terbeschikkingstelling aan derden.
Aan de voorgestelde regeling dient nog te worden toegevoegd dat het slachtoffer een afschrift ontvangt van het proces-verbaal van aangifte.
 
Indien het slachtoffer zich als benadeelde voegt in het strafproces, behoort naar het oordeel van de Adviescommissie het recht tot inzage en terbeschikkingstelling beperkt te blijven tot de processtukken, waarbij het slachtoffer als procespartij belang heeft.

Rotterdam, 28 september 2004



Adviescommissie Strafrecht
mr. M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr. M. Bakker, secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.