Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De heer Mr A.H. Korthals
Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag





Den Haag, 22 februari 2000
Doorkiesnummer        070 - 335 35 68
E-mail                        m.davis@advocatenorde.nl
Dossiernummer                3.1.7/2





Mijnheer de Minister,

Betreft:         TBS met voorwaarden


Bij brief van 15 december 1999 verzocht u de Algemene Raad om commentaar bij het concept rapport ‘TBS met voorwaarden, knelpunten en oplossingen’.

Het concept rapport is voorwerp van bespreking geweest in de adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. De commissie heeft bijgaand preadvies uitgebracht, waarmee de Algemene Raad zich geheel kan verenigen.

De Algemene Raad onderschrijft de door de adviescommissie geuite waardering voor de ontworpen regeling en vraagt aandacht voor de problemen die kunnen rijzen ten gevolge van de gedetailleerde protocolomschrijvingen.

Voor het overige verwijs ik u graag naar bijgevoegd preadvies.

Hoogachtend,



Barbara van Dorp
Public Affairs
Bijlage.





PREADVIES
        van
        de Adviescommissie Strafrecht
        inzake
        wetsvoorstel tot aanpassing van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering
(26 706)




Het wetsvoorstel 26 706 dient ertoe enkele nieuwe systematische aanpassingen in het Wetboek van Strafvordering aan te brengen ter herstel van een aantal omissies als ook ter verwerking van recente rechtspraak op enkele specifieke onderwerpen.

De Adviescommissie Strafrecht wenst enige kanttekeningen te plaatsen bij de voorgestelde uitbreiding van de artikelen 23 en 24 Wetboek van Strafvordering (Sv) waarin de procedure wordt geregeld voor de behandeling in raadkamer. De wijziging impliceert de toevoeging aan artikel 23 van een 5e lid, dat luidt:

        Het tweede tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing, voor zover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad.

Artikel 24 wordt hieraan aangepast door toevoeging van een 5e lid, dat luidt:

        Het vereiste van de onverwijlde toezending, bedoeld in het vierde lid geldt niet, indien op grond van artikel 23, vijfde lid van het oproepen van de verdach-te of andere procesdeelnemers is afgezien. Toezending vindt plaats, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat.

Met andere woorden, indien sprake is van genoemd criterium dat het belang van het onderzoek ernstig dreigt te worden geschaad, kan de oproeping van verdachte en zijn advocaat in raadkamer achterwege blijven (artikel 23 lid 2 Sv), behoeft de verdediging geen inzage in de stukken te worden gegeven die het openbaar ministerie ter behandeling van de zaak aan de raadkamer overlegt (artikel 23 lid 4 Sv) en behoeft de beschikking van de raadkamer terzake niet aan de verdachte te worden toegezonden (artikel 24 lid 4 Sv).

Dit voorstel tot wijziging van de artikelen 23 en 24 Sv was reeds eerder opgenomen in het wetsvoorstel 25 836 (Reparatiewet I; Kamerstukken II 1997 (98, 25 836)). Omdat het hier een wijziging van inhoudelijke aard betrof is deze uit het eerdere voorstel Reparatiewet I gelicht en eerst in het onderhavige wetsvoorstel opgeno-men, zo stelt de Memorie van Toelichting thans. Het inhoudelijk karakter van de wijziging is gelegen in de afweging tussen het recht van de betrokkene om in kennis te worden gesteld van de toepassing van tegen hem gerichte dwangmiddelen enerzijds en de (on)aanvaardbaarheid van het gevolg van het informeren over een lopend justitieel onderzoek in een vroeg stadium anderzijds. Dit is waarom het voorstel ook zegt te kiezen voor het strenge criterium indien het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad.

Ondertussen heeft de wetgever in deze ook de Hoge Raad aan zijn zijde gevonden in onder andere zijn beschikking d.d. 23 juni 1998, NJ 98, 837. In het algemeen leidt niet-naleving van artikel 23 lid 2 Sv tot nietigheid van de behandeling en de betrokken beschikking, echter in het geval strikte naleving van artikel 23 lid 2 Sv ernstige schade kan toebrengen aan het belang van het onderzoek moet een uitzondering op deze algemene regel worden aanvaard, aldus de Hoge Raad in deze beschikking. I.c. was hiervan sprake, zo beschikte de Hoge Raad, nu het de behandeling betrof van een door de Officier van Justitie ingesteld beroep tegen een afgewezen vordering tot uitbreiding van het gerechtelijk vooronderzoek. De Memorie van Toelichting geeft bij het onderhavig wetsontwerp aan ook slechts op dit soort gevallen te doelen met de voorgestelde wijziging, namelijk de behandeling van een beroep van het Openbaar Ministerie tegen een afwijzende beschikking van de Rechter-Commissaris (artikel 446 Sv) op vorderingen tot het instellen/uitbreiden van het gerechtelijk vooronderzoek, al dan niet gecombineerd met een vordering tot het doen van huiszoeking of - kortweg - een telefoontap.

De Adviescommissie kan zich vinden in de afweging die de Memorie van Toelichting zegt hierin te maken. Het gaat hier inderdaad om een zwaarwegend belang van de verdachte om niet alleen in kennis te worden gesteld van de toepassing van tegen hem gerichte dwangmaatregelen, maar ook zijn recht daarvan de grondslag te kennen en zich daar zo mogelijk ten overstaan van de rechter tegen te verdedigen. Anderzijds kan in de gevallen in de Memorie van Toelichting genoemd het in een te vroeg stadium inlichten van een verdachte over een tegen hem voorgenomen huiszoeking of telefoontap een lopend onderzoek ernstig schaden.

De Adviescommissie zou echter juist vanuit deze belangenafweging een striktere afbakening voorstaan van de voorgestelde mogelijkheid tot uitsluiting van de verdedi-ging in de raadkamerprocedure. Zoals de voorgenomen leden 5 van de artikelen 23 en 24 Sv nu zijn geformuleerd, bieden zij in de praktijk de mogelijkheid de verdediging in alle raadkamerprocedures waarop artikel 23 Sv van toepassing is op grond van genoemd criterium uit te sluiten. Zo zal ook in
een geval waarin op grond van artikel 32 Sv bezwaar wordt gemaakt tegen het onthouden aan de verdediging van de kennisneming van processtukken (zie in dit verband ook het op 1 februari 2000 in werking getreden art. 126aa Sv) de procedure van artikelen 23 e.v. Sv van toepassing zijn bij de behandeling hiervan. Het openen van de mogelijkheid de verdediging bij de behandeling van een dergelijk bezwaarschrift buiten te sluiten, kan in dergelijke gevallen in de strafpraktijk een geheel eigen leven gaan leiden, ondanks het op zich strikt geformuleerde criterium.

De Adviescommissie wil er daarom voor pleiten de voorgestelde uitsluitingsmoge-lijk-heden van de verdediging in de raadkamerprocedure van artikel 23 e.v. Sv te beperken tot de reeds in de Memorie van Toelichting specifiek genoemde gevallen van een beroep van het Openbaar Ministerie tegen de afwijzing van vorderingen tot het instellen of uitbreiden van het gerechtelijk vooronderzoek al of niet gecombineerd met een vordering tot een huiszoeking en/of - kortweg gezegd - het afluisteren van telefoonlijnen, mèt inachtneming van het geformuleerde criterium. Het een en ander zal beter tegemoet komen aan het ook door de Memorie van Toelichting gesignaleerde zwaarwegende belang van een verdachte zo tijdig mogelijk in kennis te worden gesteld van tegen hem gerichte dwangmaatregelen.

De Adviescommissie signaleert dat het criterium van het alsnog toezenden aan de verdachte van een door de raadkamer gegeven beschikking in de laatste zin van het toe te voegen lid 5 van artikel 24 Sv, minder strikt is dan het in de Memorie van Toelichting geformuleerde criterium van het ernstig schaden van het onderzoeks-be-lang. Het verdient aanbeveling ook hier het meer strikte criterium te hanteren, zodat toezending van de betreffende beschikking van de raadkamer plaatsvindt zodra er geen gevaar meer dreigt dat het belang van het onderzoek hiervan ernstige schade ondervindt.

Tot slot wil de Adviescommissie erop wijzen dat door de inwerkingtreding van de wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden en de wet tot Herziening van het gerechtelijk vooronderzoek een verschuiving heeft plaatsgevonden in de bevoegdheden van de Rechter-Commissaris en van de Officier van Justitie, en wellicht ook in de gevallen waarin het oordeel van de raadkamer moet worden ingewonnen. De Adviescommissie beveelt aan dat met het oog daarop wordt nagegaan wat de consequenties van de voorgestelde wijziging zijn.

Wellicht ten overvloede wijst de Adviescommissie erop dat het ook aanbeveling verdient de correcte aansluiting van artikel 23 op andere artikelen in het Wetboek van Strafvordering ingevolge de voorgenomen wijzigingen nog eens na te gaan. Zo verwijst het huidige artikel 35 in het laatste lid bijvoorbeeld naar artikel 23 laatste lid, hetwelk in het voorstel lid 5 wordt en een andere inhoud krijgt.


Rotterdam, 16 februari 2000



Adviescommissie Strafrecht
mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr E. van Liere, secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.