Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH Den Haag



Den Haag, 2 februari 2004
Dossiernummer:3.5.1/8
Uw kenmerk:5258964/03/6
Doorkiesnummer:070-335 35 13
Faxnummer:070-335 35 32
E-mail:a.vanarkel@advocatenorde.nl
Concept-wijzigingsbesluit Besluit orde van dienst gerechten
Mijnheer de Minister,

Bij brief van 12 december 2003 heeft u de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten gevraagd om vòòr 3 februari a.s. te reageren op bovengenoemde concept-tekst.

De Algemene Raad heeft zowel de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht als de Adviescommissie Strafrecht om advies gevraagd. Naar aanleiding daarvan bericht hij u als volgt.

De Algemene Raad is met de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht van mening dat artikel 13 tekstueel onvolkomen is. Het gestelde sub a tot en met sub e in het eerste lid van genoemd artikel, veronderstelt de aanwezigheid van het woordje ‘dat’ in de daaraan voorafgaande tekst van het eerste lid. Mocht het in de bedoeling liggen dit juist zo te formuleren, dan moet het gestelde in sub a tot en met sub e steeds als een aparte hoofdzin worden geredigeerd. De Algemene Raad stelt de volgende tekst voor:

Artikel 13
1.        (…)…., met dien verstande dat deze administratie tenminste voldoet aan de volgende eisen, namelijk dat:
a.        de rol…. (enz.)

De Adviescommissie Strafrecht heeft aangegeven met name de wijze van kennisneming van processtukken in strafzaken relevant te vinden. In dat opzicht acht zij de regeling iets uitgebreider en preciezer geformuleerd dan in het Besluit van 10 december 2001, Stb. 619. De regeling van inzage elders dan bij het gerecht waar de zaak aanhangig is (art. 22 lid 2) en de regeling van kennisneming onder toezicht (art. 23) zijn naar mening van de Algemene Raad en de Adviescommissie Strafrecht praktische verbeteringen.
Ervaring heeft geleerd dat kennisneming van stukken die elders liggen in de huidige regeling niet mogelijk is en dat dan maar gewacht moet worden totdat de stukken bij het gerecht zijn waar de zaak behandeld wordt.

Ook de toezending van de processtukken (art. 25) op initiatief  van het gerecht is een verbetering. Door deze wijziging ligt niet steeds de verantwoordelijkheid bij de raadsman om te informeren of er nog (nog) nieuwe stukken zijn binnengekomen. In het verlengde hiervan vormt ook het onderscheid in toezending en verstrekking een verduidelijking.

Wel vraag de Algemene Raad zich af hoe deze regeling zich verhoudt tot de oude circulaire van de Minister van Justitie van 22 februari 1997, Afdeling Rechterlijke Organisatie, nr. 74/871. Deze circulaire is veel gedetailleerder en bevat onder andere ook bepalingen over het retourneren van kopieën van stukken. Betekent het huidige concept-wijzigingsbesluit dat deze circulaire bij invoering daarvan vervalt? De Algemene Raad verzoekt u hiermede rekening te willen houden.


Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,



J.J.H. Suyver,
Algemeen Secretaris.










Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.