13-06-2019

Petra van Kampen oud - lid algemene raad NOvA

"Rupsje Nooitgenoeg op dieet"

Kent u dat verhaal over de rups die niet kan stoppen met eten? Aan het eind blijkt de rups van al het eten een vlinder te zijn geworden. Typisch geval van een happy end. Zal de telkens terugkerende discussie over de inperking van het professioneel verschoningsrecht ook zo’n ‘eind goed, al goed’-moment kennen?

Komt het OM op enig moment tot het inzicht dat het noodzakelijk is dat er grenzen zijn aan wat de opsporing kan en mag als het gaat om het kennisnemen van geheimhoudersinformatie? Vooralsnog lijkt dat besef nog altijd te ontbreken, als we tenminste mogen afgaan op recente uitlatingen van vertegenwoordigers van het Functioneel Parket en de FIOD.

Dat het OM soms ‘last’ heeft van het verschoningsrecht, wordt niet weersproken. Van sommige informatie mag immers geen kennis worden genomen, omdat die onder de geheimhoudingsplicht valt. Als de verschoningsgerechtigde en de opsporing het niet eens zijn over de vraag of het verschoningsrecht van toepassing is, moet de rechter worden ingeschakeld. Dat betekent dat het OM niet zelf kan en mag beslissen wat al dan niet onder het verschoningsrecht valt. Het betekent inderdaad dat gewacht moet worden op een rechterlijke beslissing. Dat kan in een lopend onderzoek vervelend zijn.

Dat het systeem zo is ingericht, heeft een reden. In onze rechtsstaat geldt het belangrijke uitgangspunt dat eenieder zich zonder vrees voor openbaarmaking tot een advocaat moet kunnen wenden voor advies of bijstand in een procedure. Om dat recht op vertrouwelijkheid te kunnen waarborgen, hebben advocaten een geheimhoudingsplicht en een verschoningsrecht. Ook als de opsporing op de stoep staat, blijft wat tussen advocaat en cliënt is gewisseld dus in beginsel vertrouwelijk. In beginsel, want het verschoningsrecht is niet absoluut: er zijn beperkingen en uitzonderingen. Het is evenwel niet aan de opsporing om te beoordelen wanneer dat recht al dan niet van toepassing is: dat is aan de verschoningsgerechtigde zelf – en bij twist daarover is het oordeel in een democratische rechtstaat aan de rechter.

Dat is niet altijd de praktijk. Het is niet uitzonderlijk dat de (medewerker geheimhouder vanuit) de opsporing in meer of mindere mate kennis neemt van de inhoud van de informatie die men van plan is in beslag te nemen. Pas daarna is wat de opsporing betreft de geheimhouder aan zet. Dat op zichzelf schaadt al de vertrouwelijkheid van de tussen advocaat en cliënt gewisselde communicatie. Vanuit die praktijk bezien is geen inperking van het verschoningsrecht nodig, maar juist een versterking. De opinie van advocaten Sijbers en De Bree bevestigt dat beeld.

Willen we zorgen dat het verschoningsrecht ook in de praktijk daadwerkelijk wordt gerespecteerd, dan zal de zittende magistratuur – in het bijzonder het kabinet van de rechter-commissaris – moeten worden versterkt; met mensen, middelen en in sommige gevallen met kennis. Zo is de rechter in staat met enige voortvarendheid te beslissen over wat in een gegeven zaak al dan niet onder het verschoningsrecht valt. Daaraan ontbreekt het nu nog vaak.

De timing van de uitlatingen van vertegenwoordigers van het Functioneel Parket en de FIOD over de last van het verschoningsrecht is overigens opmerkelijk, of wellicht veelzeggend. Tegelijkertijd kondigt het OM namelijk aan dat zij in fraudeonderzoeken vaker gebruik zou willen maken van de diensten van advocaten als fraudeonderzoekers. De combinatie met de kennelijk beoogde inperking van het verschoningsrecht geeft alleen maar reden tot meer zorgen.

Rupsje Nooitgenoeg moet op dieet.