12-10-2017

Bert Fibbe oud- waarnemend deken NOvA

"Rutte III en het strafrecht: gerechtvaardigd vertrouwen?"

Het nieuwe regeerakkoord, Vertrouwen in de Toekomst, bevat opnieuw veel voorstellen op het terrein van het strafrecht. Op het eerste oog lijken zij wellicht minder ingrijpend dan de maatregelen uit het vorige regeerakkoord, Bruggen Slaan. Toch is waakzaamheid geboden.

Zo krijgt de nationale politie structureel 267 miljoen euro extra, waarmee het effectiever optreden en de digitale veiligheid moeten worden vergroot. Dat is goed nieuws voor de opsporing maar niet voor de benodigde balans: het enkel (blijven) investeren in politie zonder te investeren in rechtsbijstand betekent een direct gevaar voor een goede werking van ons rechtssysteem. Het is dus van harte te hopen dat met de ‘andere onderdelen van de strafrechtketen’ die met extra middelen worden versterkt ook de rechtsbijstand in strafzaken wordt bedoeld.

In dat verband stelt het niet bepaald gerust dat wordt gemeld dat “het stelsel van rechtsbijstand wordt herzien langs de lijnen van het rapport commissie 'Herijking Rechtsbijstand' en het tussenrapport van de commissie 'Evaluatie puntentoekenning rechtsbijstand' binnen de bestaande budgettaire kaders”. De bezwaren van de NOvA tegen het rapport van de commissie Herijking (ook wel: de commissie Wolfsen) zijn als het goed is inmiddels genoegzaam bekend. Het nieuwe kabinet zou tenminste het rapport van de commissie Van der Meer moeten afwachten, alvorens over dit budgettaire kader uitspraken te doen.

Terrorismebestrijding vergt ook de komende jaren onverminderde aandacht. De rapportages omtrent het dreigingsbeeld en de actualiteit tonen aan dat dat nodig is. Opvallend is daarbij de passage “Zorgvuldige bewijsvergaring kost tijd, gedurende welke het risicovol geacht wordt dat terugkeerders zich vrijelijk kunnen bewegen in onze samenleving. Daarom wordt wetgeving tot stand gebracht op basis waarvan terugkeerders gedurende langere tijd in voorlopige hechtenis gehouden kunnen worden, waarbij de rechter kritisch kan blijven toetsen of daartoe (nog) aanleiding bestaat. Deze wetgeving omvat verder de strafbaarstelling van opzettelijk verblijf zonder toestemming in een onder controle van een terroristische organisatie staand gebied en verruiming van de mogelijkheid van DNA-onderzoek bij een verdenking van een terroristisch misdrijf.”

Zorgvuldige bewijsgaring kost tijd, maar levert ook veel op. Die zorgvuldigheid is nodig om een eerlijk proces te kunnen garanderen. Juist de wijze waarop een staat omgaat met verdachten van de meest ernstige strafbare feiten, toont de mate waarin die staat waarde hecht aan het zijn van een rechtsstaat.

Met betrekking tot de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt gemeld dat van het willekeurig en massaal verzamelen van gegevens van burgers in Nederland of het buitenland geen sprake "kan, mag en zal zijn". Wat dit betekent voor de recent door de Eerste Kamer aangenomen wet, is nog niet duidelijk.

De vrijheid van meningsuiting wordt terecht gedefinieerd als een groot goed, beschermd in onze grondwet en in internationale verdragen. Die vrijheid is geen vrijbrief voor aanzetten tot haat en radicalisering. Het beledigen van mensen of groepen om wie of wat zij zijn blijft wat het nieuwe kabinet betreft daarom strafbaar. Om de ernst van het delict te benadrukken wordt de strafmaat voor haatzaaien verdubbeld van 1 naar 2 jaar. Dat is niet de enige plek waarop (direct of indirect) ‘strafverzwarend’ optreden kan worden verwacht.

Het stelsel van voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt gewijzigd. Veroordeelden zullen, in de woorden van de regering, niet meer ‘automatisch’ in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Daarnaast zal de periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidsstelling kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, met een maximum van twee jaar.
Niemand zal tegen transparantie op dit punt zijn - voor zover die transparantie er nu niet is. De manier waarop de maatregel nu wordt ingekleed wekt evenwel de schijn dat deze is bedoeld om langs deze band zwaarder te straffen. De vraag welke straf passend is, is evenwel niet aan de politiek maar aan de rechter.

De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf staat al langer onder druk, daar kan het nieuwe kabinet niet omheen. Indien zou blijken dat hieromtrent aanvullende wetgeving noodzakelijk is, zal die tot stand worden gebracht, zo meldt het regeerakkoord. Die noodzaak is echter al lang aangetoond: zowel de Hoge Raad als het Europees Hof hebben hun licht hierover meermalen laten schijnen. Er is dus werk aan de winkel voor het kabinet, waarbij het waarborgen van de belangen van nabestaanden en slachtoffers uiteraard van groot belang is maar het uiteindelijke doel, het bieden van enig perspectief aan levenslanggestraften, niet uit het oog dient te worden verloren.

Het nieuwe kabinet zet verder in op een verschijningsplicht voor verdachten van zware gewelds- en zedenmisdrijven, waarbij opnieuw wordt benadrukt dat de wens van het slachtoffer centraal zal staan. Binnen de advocatuur bestaan hierover heel uiteenlopende opvattingen. In ieder geval zal duidelijk moeten worden gemaakt voor welk probleem deze maatregel een oplossing beoogt te bieden, alvorens dit voornemen in concept-wetgeving wordt vertaald.

Duidelijk is dat de positie van het slachtoffer ook voor het nieuwe kabinet speerpunt blijft. In het bijzonder, zo wordt gemeld, is dat het geval bij de herijking van het Wetboek van Strafvordering. Wat dit volgens het kabinet concreet betekent voor de (centrale) positie van de verdachte in ons strafproces, wordt niet duidelijk. Overigens is opvallend dat dit de enige plek is waarop de omvangrijke herziening van het strafprocesrecht van de komende jaren in het regeerakkoord wordt genoemd. Ook in de budgetten is over dit project gek genoeg niks terug te zien.

Kortom: alertheid blijft ook de komende jaren geboden. Het lijkt een open deur, maar veel valt of staat met de uitwerking van deze plannen. De NOvA zal die uitwerking ook de komende jaren nauwlettend in de gaten houden.

Tot slot: het wetsvoorstel Aanpassing bewaarplicht telecommunicatiegegevens wordt volgens het nieuwe kabinet heroverwogen. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar waarborgen voor de persoonlijke levenssfeer van burgers, beperkte toegang, aangescherpt toezicht, noodzakelijkheid van bewaartermijnen, adequate bescherming en beveiliging van de gegevens en een rapportage- en evaluatieplicht. Alle nieuwe wetgeving waarin gegevensbewaring wordt geregeld ten behoeve van de opsporing van ernstige strafbare feiten zal worden voorzien van passende waarborgen, zo valt te lezen. Als dát de insteek wordt voor de komende jaren, dan zal het vertrouwen in de toekomst voor wat betreft het strafrecht wellicht gerechtvaardigd blijken.